Samenwerken in groepjes

Een opdracht kun je als docent in de klas op verschillende manieren uitvoeren: door iedere student individueel, gezamenlijk

Een opdracht kun je als docent in de klas op verschillende manieren uitvoeren: door iedere student individueel, gezamenlijk met de hele klas of in kleine groepjes. In kleine groepjes wordt er verwacht dat studenten in interactie met elkaar leren, in tegenstelling tot het gebrek aan interactie bij individueel leren. Toch kun je er niet zomaar vanuit gaan dat studenten daadwerkelijk praten met elkaar, en wanneer zij wél praten dat dit ook over de opdracht gaat.

Door samen een probleem op te lossen, ideeën uit te wisselen of te discussiëren in kleine groepjes (2-10 studenten), worden meerdere visies besproken en wordt er kennis ingebracht. Dit zorgt ervoor dat studenten van losse kenniselementen één betekenisvol geheel kunnen maken.

Naast het kennisaspect, zorgt de interactie tussen studenten er ook voor dat zij sociale vaardigheden aanleren. Denk bijvoorbeeld aan het leren luisteren naar wat de ander zegt en de ander laten uitpraten. Studenten leren bovendien hun eigen ideeën en mening te verwoorden en te beargumenteren.

Toch laat de praktijk wel eens wat anders zien: studenten gaan van start in groepjes en komen met weinig resultaat terug. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer er geen veilige omgeving is gecreëerd om je idee in te brengen of om kennis te delen. Ook kan het zijn dat niet iedere student de mogelijkheid heeft iets in te brengen, omdat zij de kennisuitwisseling van de andere studenten niet bij kunnen houden. Of dat er tijdens het praten afgedwaald wordt van het doel en er gepraat wordt over koetjes en kalfjes.

Wat kun je hier als docent aan doen?

Om een veilige omgeving te creëren, kun je de studenten aangeven dat zij elkaar uit moeten laten praten en daarna pas mogen reageren op hetgeen er gezegd is of iets nieuws mogen inbrengen. Daarnaast is het belangrijk om alert te zijn, dat de reacties geen persoonlijke aanval, afwijzing of oordeel bevatten. Voornamelijk wanneer er meningen of ideeën ingebracht mogen worden die niet direct gebaseerd zijn op kennis.  Denk bijvoorbeeld aan “Waarom denk jij altijd zo … ?”, “Daar klopt helemaal niks van!” of “Wat een raar argument!”. Leg de studenten daarentegen uit dat zij hun reactie of inbreng bij zichzelf moeten houden en ook begrip naar de andere student kunnen tonen, bijvoorbeeld “Ik begrijp waarom je dat vindt, maar ik vind/ ben van mening dat…”.

Om ervoor te zorgen dat iedere student de discussie kan volgen en iets in kan brengen, kun je als docent de discussie sturen. Geef ze bijvoorbeeld vragen mee waarop de studenten kunnen reageren. Iedere vraag kan voor een (klein) thema in de discussie staan, zodat iedereen weet waar het over gaat en eventueel iets kan inbrengen. Bovendien verklein je met het opknippen van de discussie in verschillende thema’s/ vragen de kans dat de discussie afdwaalt naar koetjes en kalfjes.

Aan het einde van ieder bediscussieerde vraag, kun je vragen of de studenten kort willen samenvatten wat er voor kennis of ideeën er uit zijn gekomen. Zo stimuleer je dat studenten van meerdere losse kenniseenheden één geheel maken. Voor studenten die moeite hebben met het samenvatten van kennis, kan deze manier ook uitkomst bieden. Ze kunnen luisteren naar de samenvatting naar anderen of worden geholpen door de andere studenten een samenvatting te maken.

Je kunt dus als docent een belangrijke rol hebben in het interactieproces van de studenten onderling en de mate waarin er ook daadwerkelijk iets geleerd wordt. Zorg er in ieder geval voor dat je een veilige omgeving creëert waarin iedere student iets durft en kan zeggen en er niet afgedwaald wordt van het doel.