“De eerste ingeving is de beste,” of toch niet?

Is het zinvol voor examenkandidaten om de examenvragen nog eens na te lopen en hun antwoorden te verbeteren?

Is het zinvol voor examenkandidaten om de examenvragen nog eens na te lopen en hun antwoorden te verbeteren? Er worden verschillende adviezen over gegeven. Van “Doe dat niet, want je eerste ingeving is meestal de beste” tot “Je kunt de vragen beter wél nalopen, omdat je gedurende het examen tot beter inzicht kunt komen.”
Maar welk advies geef je nu aan je examenkandidaten: moeten ze wel of niet hun antwoorden verbeteren? Onderzoek geeft hierop een antwoord.

Er zijn veel kandidaten die gedurende het examen hun antwoorden aanpassen. Ze gaan dan nog eens terug en wijzigen hun gekozen antwoord. Dat is niet altijd in hun voordeel. Als het gaat om meerkeuzevragen hebben de afleiders in dat geval goed hun werk gedaan. Examenkandidaten krijgen regelmatig het advies om antwoorden op meerkeuzevragen niet aan te passen. “Houd je vast aan je eerste ingeving”, wordt dan gezegd. Uit onderzoek blijkt echter dat kandidaten dat advies beter in de wind kunnen slaan.

Pike (1979) heeft de bevindingen over dit onderwerp van een aantal onderzoekers samengevat en vond een verrassende uitslag.

Wanneer examenkandidaten hun antwoorden aanpassen, is dat volgens het onderzoek meestal in hun voordeel. Tegenover éénmaal waarop het antwoord wordt veranderd naar incorrect, staan twee keren waarop hij zijn antwoord verandert naar correct. Dit is wel vaker het geval bij moeilijkere vragen. Minder moeilijker vragen worden dus minder vaak ten goede verbeterd. Dat lijkt logisch te zijn, omdat je bij moeilijke vragen wellicht met wat langer nadenken tot een betere analyse en dus een beter antwoord komt. Eenvoudige vragen gaan vaak over feitenkennis, wat moet komen uit het semantisch geheugen van kandidaten. Wanneer die kennis er niet is, kun je dat gedurende de toets moeilijk ophalen (tenzij het in een andere vraag toevallig weg wordt gegeven, wat natuurlijk niet de bedoeling is).

Daarnaast komt er uit het onderzoek naar voren dat hoogscorende kandidaten meer profiteren van het aanpassen van een antwoord, dan laagscorende kandidaten. In het algemeen worden er weinig antwoorden gewijzigd, namelijk in gemiddeld 4% van de vragen.

Wat moet dan het advies zijn? Om zomaar te zeggen dat kandidaten vooral hun antwoorden moeten aanpassen, zou behoorlijk kort door de bocht zijn. Waaróm doen zij dat? Dat kan bijvoorbeeld zijn door een beter inzicht, of omdat ze gedurende de toets zich ineens iets herinneren. Maar het kan ook voortkomen uit een onzekerheid en dan kan een aanpassing nadelig effect hebben. Misschien is het beste om er helemaal geen advies over te geven. Kandidaten moeten zich gesteund voelen wanneer ze hun antwoord willen aanpassen, maar het is ook goed wanneer ze dat niet willen. Dan zal, áls men het eerder gegeven antwoord alsnog aanpast, het aanpassen volgens onderzoek zeker kunnen leiden naar een beter resultaat.

Bron: Pike, L. W. (1979). Short-term instruction, testwiseness, and the Scholastic Aptitude Test: A literature review wilt research recommendations. Princeton, NJ: Educational Testing Service