Alle bovenstaande antwoorden zijn juist

Vijf valkuilen bij het maken van toetsvragen Als je het juiste antwoord niet weet, kies dan het langste

Vijf valkuilen bij het maken van toetsvragen

Als je het juiste antwoord niet weet, kies dan het langste antwoord. Of: kun je kiezen uit een reeks getallen, kies dan het getal in het midden. Adviezen voor kandidaten om een toetsvraag goed te beantwoorden zijn er genoeg, maar dat wil je als toetsontwikkelaar natuurlijk niet laten gebeuren. Je wilt met je toets echt iets toetsen. Voorkom dan deze 5 veelgemaakte fouten.

1. Alle bovenstaande antwoorden zijn juist

Regelmatig zie je in multiple-choicevragen deze antwoordoptie terug: ‘alle bovenstaande antwoorden zijn juist.’ Met de volgende voorbeeldvraag wil je toetsen of de kandidaat weet welke landen in Europa liggen.

Hieronder zijn enkele landen genoemd. Welk land ligt in Europa?

  • Duitsland
  • Nederland
  • Montenegro
  • Alle bovenstaande antwoorden zijn juist *

Wanneer de kandidaat weet dat Duitsland en Nederland correct zijn, weet hij zeker dat antwoord d het juiste antwoord is. Terwijl hij wellicht niet weet of Montenegro in Europa ligt. Dat betekent dat je met deze vraag niet helemaal toetst wat je graag zou willen. Datzelfde geldt voor ‘geen van de bovenstaande antwoorden zijn juist’. Daarnaast kun je de andere antwoorden op deze vraag niet fout rekenen, deze liggen per slot van rekening ook in Europa.

2. Nooit het woord ‘altijd’

Antwoordopties waar het woord ‘altijd’ of ‘nooit’ in staan, zijn meestal niet het juiste antwoord. Dat weten de meeste kandidaten ook. Het heeft te maken met een gebrek aan creativiteit om tot een goede afleider te komen, die echt fout is. Lukt het niet om een afleider te bedenken zonder de woorden ‘altijd’ of ‘nooit’, dan kun je er beter voor kiezen om een afleider weg te laten. Beter een vraag met drie goede alternatieven, dan een vraag met drie goede alternatieven en één slechte.

3. Wat is de vraag?

Soms maken toetsontwikkelaars vragen, zonder echt een vraag te stellen. Zoals in dit voorbeeld:

Bij een openbare aanbesteding:

  • kunnen alle ondernemers inschrijven die een aanbod willen doen *
  • kunnen alleen ondernemers inschrijven die ervaring hebben
  • kunnen alleen ondernemers inschrijven die hiervoor uitgenodigd zijn

Kandidaten zijn bij het maken van examens vaak gespannen. Het helpt ze om echt een vraag te stellen, die eindigt met een vraagteken. Dus in dit voorbeeld: ‘welke groep ondernemers mag zich inschrijven bij een openbare aanbesteding?’

4. Het op bepaalde punten inhoudsloze vragen stellen

Veel woorden in de Nederlandse taal hebben weinig concrete betekenis. Normaal gesproken is dat niet zo’n probleem, maar als je die betekenisloze woorden in je toetsvragen terugziet, heb je als kandidaat geen idee wat er wordt verwacht. Je ziet ze veel terug in stellingvragen.

Bijvoorbeeld:

De conflicterende maatregelen uit de klimaat- en luchtkwaliteitsbeleid hebben op bepaalde punten aandacht nodig.

De vraag is dan: wat moet ik nu juist of onjuist vinden? Dat er op bepaalde punten aandacht nodig is voor het beleid? Dat er conflicterende maatregelen zijn in het beleid? Wat wordt mij als kandidaat nu precies gevraagd? Vermijd woorden als: ‘op bepaalde punten’, ‘een aantal’, ‘onderdelen’, ‘aspecten’. Dat zijn allemaal woorden die nauwelijks betekenis hebben, maar afleiden van wat je wilt weten van de kandidaat.

5. Wat zou jij doen?

Theorie-examens zijn uitermate geschikt voor het toetsen van kennis, maar ook kun je met een gerust hart inzicht- en toepassingsvragen stellen. Alleen zien we daar de volgende fout regelmatig opduiken.

Je werkt al twee weken samen met Thea. Thea loopt de kantjes er vanaf en als ze een fout maakt, krijg jij de schuld. Nu is het genoeg en ga je feedback geven aan Thea.

Waar begin je mee?

  • Je benoemt wat je graag anders zou willen
  • Je geeft aan dat je dit niet accepteert
  • Je omschrijft het gedrag wat je hebt opgemerkt *

Je vraagt in dit voorbeeld aan de kandidaat: ‘waar begin JIJ mee?’ Het antwoord dat hij geeft op deze vraag is dan altijd goed. Want dat is nu eenmaal hetgeen waar hij mee zou beginnen. In dit geval kun je de woorden ‘jij’ vervangen door een ander persoon. Bijvoorbeeld in dit geval: ‘Jeroen werkt twee weken samen met Thea. Waar moet Jeroen mee beginnen?’ Of (nog beter): ‘Als Jeroen de feedbackregels wilt toepassen, waar moet hij dan mee beginnen?’

Goede toetsvragen maken is een hele uitdaging. Naast deze veelgemaakte fouten zijn er nog talloze valkuilen waar je op moet letten. Bij Paragin helpen we je daar graag mee op weg. Op 24 mei organiseren we een training ‘Toetsvragen maken’. Meer informatie vind je op onze website.